Wie serieus werk wil maken van fossielvrij bouwen, kan niet om warmtepompen heen. Verwarming en koeling nemen immers nog altijd het grootste aandeel van het energieverbruik in gebouwen voor hun rekening. Toch leeft er bij veel bouwprofessionals én eindgebruikers nog veel onduidelijkheid. Wat zijn vandaag de gangbare types? Waar zit de winst? En hoe verschilt de installatie van een warmtepomp precies van die van een fossiele verwarmings- of koelinstallatie? Tijd voor een helder overzicht.
Warmtepompen, tien jaar geleden nog een nicheoplossing, zijn niet langer weg te denken uit de bouwpraktijk. In nieuwbouwprojecten is de keuze voor een warmtepomp eerder regel dan uitzondering en ook in renovatieprojecten worden ze steeds vaker toegepast, zeker als het gebouw goed geïsoleerd is en lagetemperatuurverwarming toelaat. De klassieke gasketel is stilaan op weg naar het museum.
De trend wordt aangedreven door regelgeving – zoals EPB-eisen en subsidiemechanismen – en maatschappelijke druk om te verduurzamen, maar ook door technologische evoluties: warmtepompen zijn vandaag krachtiger, stiller, slimmer en compacter dan vijf jaar geleden. Tegelijk zijn ze goedkoper geworden, al blijven investeringskosten en terugverdientijd aandachtspunten.
De komst van de warmtepomp vroeg een aanpassing van de installateur. Niet alleen omdat het toestel qua werking functioneel verschilt van een fossiele installatie, maar ook omdat een warmtepomp anders dan zijn fossiele equivalent geen losstaand toestel is, maar een schakel in een integraal energiesysteem, doordat ze op elektriciteit werkt. Dat vraagt om systemisch denken: hoe verhouden bron, afgifte, regeling en gebruikersgedrag zich tot elkaar?
Warmtepompen gebruiken een compressor en koelmiddel om warmte te onttrekken aan een bron en die te gebruiken voor het verwarmen van een gebouw of sanitair water. De keuze van die bron is bepalend voor het rendement, de installatiecomplexiteit en de toepassingsmogelijkheden. Drie types voeren de boventoon.
Het eerste is de lucht-waterwarmtepomp. Die gebruikt elektriciteit om warmte uit de buitenlucht te halen en daar vervolgens warm cv- of sanitair water van te maken. Dankzij de relatief lage installatiekost is dit veruit het populairste systeem in residentiële toepassingen. Nadeel: bij lage buitentemperaturen daalt het rendement en stijgt het elektriciteitsverbruik. Bovendien werken sommige toestellen dan minder stil. Met een lucht-waterwarmtepomp kan je ook actief koelen. De werking van het systeem draait dan om. De warmtepomp haalt dan met andere woorden warmte uit het gebouw en dumpt die in de buitenlucht.
De geothermische warmtepomp is het tweede type. Die warmtepomp gebruikt de constante temperatuur van de ondergrond als bron. Dat garandeert een hoog seizoensrendement – de zogenaamde SCOP – en maakt het systeem uiterst betrouwbaar en stil. Nadelen zijn de hogere kost, de nood aan grondboringen en de technische vereisten qua vergunningen en ondergrond. Met een geothermische warmtepomp kan je een gebouw ook zogenaamd passief koelen. De warmtepomp laat daarvoor koel water via de leidingen circuleren.
Tot slot is er ook nog de water-waterwarmtepomp, die warmte aan grondwater of oppervlaktewater onttrekt. Het rendement van dat type warmtepomp is uitstekend, maar het systeem vraagt een doordacht ontwerp en een rigoureuze opvolging van de vergunningen. Daarom zien we het vooral bij grote projecten en tertiaire toepassingen. Ook met een water-waterwarmtepomp kan je een gebouw koelen, en dat zowel actief als passief.
Met de hybride warmtepomp is er eigenlijk ook nog een vierde type dat vaak voorkomt, vooral in de renovatiemarkt. Een hybride warmtepomp draait evenwel nog steeds deels op fossiele brandstoffen. Het toestel combineert een elektrische warmtepomp immers met een gascondensatieketel, die automatisch bijspringt wanneer er veel warmte nodig is, bijvoorbeeld op koude dagen.
Waarom is dat laatste nodig? Wel, oudere gebouwen zijn vaak nog uitgerust met klassieke radiatoren, maar daar zijn hoge temperaturen voor nodig, terwijl een warmtepomp het liefste werkt met lagetemperatuurafgiftesystemen, zoals lagetemperatuurconvectoren en vloerverwarming. Dankzij het hybride systeem kunnen oude gebouwen dus zonder ingrijpende aanpassingen deels overschakelen naar een duurzamer verwarmingssysteem.
Met een hybride warmtepomp is koelen niet standaard mogelijk.
Een veelgemaakte fout is het overdimensioneren van warmtepompen. Dat lijkt veilig, want liever te groot dan te klein, toch? Maar een te zware warmtepomp schakelt te vaak in en uit, waardoor ze minder efficiënt werkt en sneller slijt. Tegelijk heeft ze onnodig veel buffervolume nodig en is de meerkost niet te verantwoorden.
Omgekeerd leidt een onderschat vermogen tot comfortproblemen. Vooral bij warm tapwater is dat een aandachtspunt: hoeveel verbruikspieken zijn er? Zijn er meerdere badkamers? Worden er slimme boilers gebruikt?
Correct dimensioneren is dus cruciaal. Daarbij moet rekening gehouden worden met het warmteverlies van het gebouw, het gewenste afgiftesysteem – vloerverwarming, radiatoren of convectoren, het profiel van de gebruikers en de combinatie met andere technieken zoals zonnepanelen of opslagsystemen.
Een warmtepomp is pas écht slim als ze op het meest geschikte moment werkt. Daarom wint sturing op basis van weersvoorspelling, dynamische energietarieven of netbelasting aan belang. Zo anticipeert een weersafhankelijke regeling op de buitentemperatuur en vraaggestuurde regeling op comfortbehoefte per zone, activeert energietariefgestuurde regeling de warmtepomp wanneer elektriciteit goedkoop of hernieuwbaar is en vermijdt netgestuurde regeling overbelasting door bijvoorbeeld het opstartmoment uit te stellen of te spreiden.
Installateurs die dergelijke sturing toepassen, creëren niet alleen energiebesparing, maar ook gebruikscomfort en netvriendelijkheid.
Een warmtepomp is een elektrisch toestel. Massale uitrol ervan vergroot de belasting op het distributienet, zeker als veel toestellen tegelijk aanslaan. Netbeheerders zien dat risico en experimenteren daarom met onder meer capaciteitsbeperkingen, waarbij elektriciteitsafnemers maar een beperkte hoeveelheid stroom krijgen op een bepaald moment of daltarieven, die afnemers moeten stimuleren stroom af te nemen op momenten dat het net minder belast wordt.
Daarom wordt de combinatie van warmtepompen met energieopslagsystemen steeds relevanter. Denk aan thermische buffers – een goed geïsoleerd boilervat dat een overschot aan zonnestroom tijdelijk kan opslaan in de vorm van warm water, thuisbatterijen en vraagsturing die voorkomt dat alle warmtepompen tegelijk draaien.
Voor installateurs betekent dat: meedenken over zogenaamde load shifting, opslagstrategieën en koppeling met smartgrids.
De shift naar warmtepompen biedt kansen voor installateurs die bereid zijn te investeren in opleiding, advisering en systeemkennis. Wie zich beperkt tot het louter installeren van een toestel, riskeert over enkele jaren irrelevant te worden. De klant van morgen wil meer: een warmtepomp die zich aanpast aan zijn verbruik, een systeem dat communiceert met andere technieken en een installatie die presteert én bespaart.
De installateur van morgen – of eigenlijk vandaag al – is dus, en we vallen in herhaling, minder productverkoper en meer systeemdenker. Hij moet scenario’s uitwerken, technieken op elkaar afstemmen en begrijpen hoe warmtepompen gestuurd en gemonitord kunnen worden.
Samengevat: de warmtepomp is geen wondermiddel in de energietransitie, maar wel een noodzakelijke stap richting fossielvrij verwarmen en koelen. In de juiste context – goed geïsoleerde gebouwen, lagetemperatuurafgifte en slimme sturing – presteren ze uitstekend. Tegelijk vragen ze van ontwerpers en installateurs een andere blik: niet denken in toestellen, maar in systemen. Wie daarin meegaat, bouwt aan een duurzame toekomst én een concurrentieel voordeel in een snel evoluerende sector.